
Gebruiken van automatische begeleiding
D-30
5.
Bewerk het geselecteerde
begeleidingsinstrumentonderdeel naar wens.
• Tijdens het uitvoeren van de onderstaande procedure
kunt u op de L-17 (START/STOP) toets drukken en
herhaalde weergave uitvoeren van enkel het
begeleidingspatroon dat u aan het bewerken bent.
Telkens bij indrukken van de L-17 (START/STOP)
toets wordt de weergave gestart of gestopt.
• Door de ritmetoewijzing in stap (1) hierboven uit te
voeren zullen de mixerinstellingen automatisch
veranderd worden naar de oorspronkelijke default
instellingen voor het toegewezen ritme. Hierdoor zullen
door het veranderen van het ritme na het configureren
van de mixerinstellingen in stap (2) de geconfigureerde
mixerinstellingen worden vervangen door de default
instellingen van het nieuw geselecteerde ritme.
• Wanneer een intro- of eindpatroon geselecteerd wordt
als het begeleidingspatroon wordt hetzelfde ritme
toegewezen aan alle acht instrumentgedeelten.
Hierdoor zal het ritme van alle instrumentgedeelten in
een keer veranderen als ritmetoewijzing in stap (1)
wordt uitgevoerd voor een intro- of eindpatroon.
6.
Herhaal de stappen 3 en 5 om andere
begeleidingspatroon en instrumentgedeelten te
bewerken.
7.
Nadat het bewerken voltooid is, stel dan het
tempo van het ritme naar wens bij.
• Het hier ingestelde tempo wordt het oorspronkelijke
default tempo.
8.
Houd om een ritme op te slaan na het te hebben
bewerkt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt
terwijl u op de C-13 (MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het ritmebewerkingsmenu weergegeven
met de 0 bij “Store” (opslaan).
(1) Specificeer terwijl [RHYTHM] wordt aangegeven in
regel drie van het ritmebewerkingscherm een
nummer om een ritme toe te wijzen van het
instrumentgedeelte van het geselecteerde
begeleidingspatroon.
Instellingen worden geconfigureerd met dezelfde
procedures als voor de ritmeselectie. Voer de
stappen 1, 2 en 3 uit onder “Spelen van een
automatische begeleiding” op pagina D-24.
(2) Configureer de muxerinstellingen van het
geselecteerde begeleidingspatroon
instrumentgedeelte zoals gewenst.
Druk op de C-5 (MIXER) toets en selecteer d.m.v.
de R-17 (t, y) toetsen een van de items
beschreven in de onderstaande tabel en verander
dan d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen de instelling.
Display:
Itemnaam
Omschrijving Instelbereik
TONE:
Gedeeltetoon
Specificeert de
tooninstelling van
het het
instrumentgedeelte.
Alle tonen
(behalve
gebruikerstonen)
*1
Part: Onderdeel
aan/uit:
*2
Specificeert of het
instrumentgedeelte
dient te worden
weergegeven.
on (aan): Doet het
onderdeel klinken.
oFF (uit): Dempt
het onderdeel.
Volume:
Gedeeltevolume
Specificeert het
volume van het
instrumentgedeelte.
000 tot en met 127
Pan: Gedeeltepan
Specificeert of het
geluid van het
gedeelte gehoord
kan worden van de
linker of rechter
kant.
–64 tot 0 tot +63
*3
Reverb (nagalm):
Gedeeltenagalm
zenden
Specificeert het
niveau van nagalm
(pagina D-34)
uitgeoefend op een
instrumentgedeelte.
000 tot en met 127
Chorus (zweving):
Gedeeltezweving
zenden
Specificeert het
niveau van zweving
(pagina D-35)
uitgeoefend op een
instrumentgedeelte.
000 tot en met 127
*1 Enkel drumsetklanken (toonnummers K:129 tot en met
K:145) kunnen geselecteerd worden voor de drum en
percussie gedeelten. Drumsetklanken kunnen niet worden
geselecteerd voor de bas en de akkoord 1 tot en met 5
gedeelten.
*2 Naast de “on” (aan) en “oFF ” (uit) instellingen, heeft “Part”
ook een “Sol” (Solo) instelling, die u kunt selecteren door
tegelijkertijd op de R-14 (–, +) toetsen te drukken terwijl
“Part” geselecteerd is. Terwijl de “Sol” instelling
geselecteerd is, geeft het Digitale Keyboard alleen noten
weer van het gedeelte van op dat moment geselecteerd is
voor het bewerken.
•Als R-17 (u, i) gebruikt voor het selecteren van een
ander instrumentgedeelte wordt “Part” veranderd van
“Sol” terug naar “on” (aan) of “oFF” (uit).
• Merk op dat “Sol” een speciale instelling is voor het
voorbekijken van data terwijl deze worden bewerkt en
het wordt niet bewaard bij het opslaan van het
gebruikersritme.
*3 Een kleinere waarde verschuift de panpositie naar links
terwijl een grotere waarde deze naar rechts verschuift.
Een waarde van nul specificeert het midden.
(3) Druk om de mixer te verlaten op de C-5 (MIXER)
toets of op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt teruggekeerd naar het
[RHYTHM] scherm weergegeven in stap (1).
Komentarze do niniejszej Instrukcji